50 vertalingen voor het Nederlandse woord `zij`

1. zij = ziej (Opglabbeeks)
2. zij = hunnie, hullie (Rotterdams)
3. zij = zullie (Ammeroois)
4. zij = zellê (Kastels)
5. Zij = Zullie (Brabants)
6. zij = Zie (Sallands)
7. zij = eur (Zeeuws)
8. zij = hij (Neerpelts)
9. zij = hij (Brabants)
10. zij = hullie (Westfries)
11. zij = hullie (Wagenings)
12. zij = hullie (Boekels)
13. zij = hullie (Udens)
14. zij = hullie, zullie (Tilburgs)
15. zij = hun (Amsterdams)
16. zij = hunnie (Amsterdams)
17. zij = sie (Zeeuws)
18. zij = suh (Zeeuws)
19. zij = z' (Antwerps)
20. zij = zaa (Berlaars)
21. zij = zaa (Brussels)
22. zij = zae (Hasselts)
23. zij = zai (Gronings)
24. zij = ze (Amsterdams)
25. zij = ze (Ouddorps)
26. zij = ze (Slands)
27. zij = zè (Evergems)
28. zij = ze (Udens)
29. zij = ze (Margratens)
30. zij = ze (Nederweerts)
31. zij = zeej (Maasbrees)
32. zij = zeej (Neerharens)
33. zij = zeej (Horster)
34. zij = zeej / het (Venloos)
35. zij = zeer, zeiër (vé de die van oever 't woter) (Aalsters)
36. zij = zeille (Bornems)
37. zij = zelle (Tiens)
38. zij = zellie (Lommels)
39. zij = zi'j (Stellingwarfs)
40. zij = zi'j (Giethoorns)
41. zij = zi / zillie (Budels)
42. zij = zie (Geuls)
43. zij = zie / hèt (Sint-joasters)
44. zij = zie (Mestreechs)
45. zij = zie (Elspeet)
46. zij = zie (Reuvers)
47. zij = ziedder (Poperings)
48. zij = zieder (West-Vlaams)
49. zij = zieder (Eernegems)
50. zij = zij (pers.) ; zaaj (zn) (Bilzers)

5 vertalingen voor het dialectwoord `zij`

1. zij = wees (gebiedende wijs) (Brakels (gld))
2. Zij = Vergiet (Loois)
3. zij = ben (Steenbergs)
4. zij = zijde (Sint-Niklaas)
5. zij = zuldre (Evergems)