49 vertalingen voor het Nederlandse woord `schouw`

1. schouw = een koilve (Sint-Laureins)
2. Schouw = Cave (West-Vlaams)
3. schouw = bossem (Gronings)
4. schouw = koave (Werviks)
5. schouw = schaa (Antwerps)
6. schouw = schaa (Brussels)
7. schouw = schaa (Buggenhouts)
8. schouw = schaa (Moes)
9. schouw = schaaw (Turnhouts)
10. schouw = scheu (Hasselts)
11. schouw = sjoo (Bilzers)
12. schouw = skoaw (Boekels)
13. Schouw = Kave (Langemarks)
14. schouw = schaa (Aalsters)
15. schouw = sjoo (Hoeselts)
16. schouw = schaa (leuvens)
17. Schouw = Schaa (Sint-Katelijne-Waver)
18. schouw = kave (Kaprijks)
19. schouw = schaa (Sint-Niklaas)
20. schouw = schaa (Duffels)
21. schouw = schoo (Zolders)
22. schouw = sjo (Hoeselts)
23. schouw = koave (Aalters)
24. schouw = scho (Heusdens)
25. Schouw = Kouve (Hansbeeks)
26. schouw = koeve (Ronsisch)
27. schouw = schaa (Bornems)
28. schouw = kauve (Sint-Laureins)
29. schouw = sjeuw (Brees)
30. schouw = schaeih (Slengs)
31. schouw = skaa (Denderleeuws)
32. Schouw = De ska (Teralfens)
33. schouw = schaa (Peers)
34. schouw = kaowve (Knesselaars)
35. schouw = schaaw (Tilburgs)
36. schouw = kauve (Gavers)
37. schouw = schui (Wiekevorsts)
38. schouw = schaa (Lebbeeks)
39. Schouw = Schaa (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
40. schouw = kave (Veurns)
41. schouw = schoue (Oudenhoofs)
42. schouw = scha (Ruisbroeks (Antw.))
43. schouw = schou (Bambrugs)
44. schouw = schaa (Winksels)
45. schouw = skaaw (Heziks)
46. Schouw = Schoorsteenmaantel (Giethoorns)
47. Schouw = ən schaa (Walshoutems)
48. schouw = kaeve vr mv kaevne (Oudenaards)
49. schouw = koave (Slengs)

26 vertalingen voor het dialectwoord `schouw`

1. Schouw = Schuw (Ewijk (Euiwwiks))
2. schouw = schuw (Winssens)
3. schouw = verlegen (Neerpelts)
4. schouw = schoorsteen (Hamonter)
5. schouw = bang (Venloos)
6. schouw = schoorsteen (Venloos)
7. schouw = schoorsteen (Horster)
8. schouw = schoorsteen (Sevenums)
9. Schouw = schoorsteen (Lottums)
10. schouw = schoorsteenmantel (Venloos)
11. schouw = schoorsteen (Wells)
12. schouw = schoorsteen (Gils)
13. schouw = schoorsteen (Oudenbosch)
14. schouw = schoorsteen (Bredaas)
15. schouw = schoorsteenmantel (Budels)
16. schouw = schuw (Budels)
17. schouw = verlegen (Steenbergs)
18. schouw = schuw (Waalwijks)
19. schouw = schoorsteen (Gastels)
20. schouw = schoorsteen (Brabants)
21. schouw = bang (Ursels)
22. schouw = schoorsteen (Graauws)
23. schouw = schichtig, zie ook 'schuw' (Schevenings)
24. schouw = schuw, zie ook 'schichtig' (Schevenings)
25. Schouw = Scheelde (zoetermeers)
26. schouw = langwerpig houten open vaartuig geheel plat met iets toelopenden voor en achtersteven waarmee op sloten werd / wordt gevaren (Lekkerkerks)