32 vertalingen voor het Nederlandse woord `plakken`

1. plakken = plèkke (Arendonks)
2. plakken = affekaat (Sittards)
3. plakken = bakken (Gronings)
4. plakken = pikken (Twents)
5. plakken = pikken (Sallands)
6. plakken = plekke (Venloos)
7. plakken = plekke (Holsbeeks)
8. plakken = plèkke (Budels)
9. plakken = plekke (Kaatsheuvels)
10. plakken = plekken (Overpelts)
11. plakken = plekke (Sjilvends)
12. Plakken = Plèkke (Zurriks)
13. plakken = plekke (Geffes)
14. plakken = kleave, plekke (Heerlens)
15. plakken = plekke (Hoeselts)
16. plakken = plekken (Diems)
17. plakken = plaakun (Lunters)
18. plakken = plekke (Genker)
19. plakken = plak' n (West-Vlaams)
20. plakken = plekke (Blericks)
21. plakken = plêkken (Winssens)
22. plakken = plekke (Brees)
23. Plakken = Lemmeren (Hams)
24. plakken = plekke (Waalwijks)
25. plakken = plekke (nieuwkuijks)
26. plakken = liem'm (Westerkwartiers)
27. Plakken = Plèkke (Helenaveens)
28. plakken = klève (Nijswillers)
29. Plakken = Plakk'n (Hierdens)
30. plakken = plekken (Wichels)
31. Plakken = Plekken (Ewijk (Euiwwiks))
32. plakken = plèkke (Bergeijks)

13 vertalingen voor het dialectwoord `plakken`

1. Plakken = opschieten (Lottums)
2. plakken = opschieten, voortgang boeken (Genneps)
3. plakken = aplaudiseren (Sint-Niklaas)
4. plakken = applaudisseren (Sint-Niklaas)
5. plakken = kleven (Giesbaargs)
6. plakken = kleven (Sint-Niklaas)
7. plakken = lijmen (Sint-Niklaas)
8. plakken = applaudiseren (Klings)
9. plakken = applaudiseren (Lebbeeks)
10. plakken = gerechtje (Ninoofs)
11. plakken = in de handen klappen (Meers)
12. plakken = röntgenfoto's (Wichels)
13. plakken = kleven (Poperings)