29 vertalingen voor het Nederlandse woord `koek`

1. koek = kook (Opglabbeeks)
2. koek = koe:ke (Lutters)
3. koek = kauke (Avelgems)
4. koek = kook (Venloos)
5. koek = kook (Lanakens)
6. koek = kooke (Twents)
7. koek = kooke (Achterhoeks)
8. koek = kouk (e) (Gronings)
9. koek = kouke (Avelgems)
10. koek = wombats (Gronings)
11. Koek = Kook (Zurriks)
12. koek = koôk (Sevenums)
13. koek = kook (keuk) (Roermonds)
14. koek = kook (Schevenings)
15. koek = koe-ke (lange oe) (Vaassens)
16. koek = kouk (brabants)
17. koek = koeke (Ronsisch)
18. Koek = Kook (Mestreechs)
19. koek = kokke (West-Vlaams)
20. koek = kook (Kanners)
21. koek = kook (neeroeters)
22. koek = ko-ch (Bocholtz)
23. koek = kook (Hunsels)
24. koek = kuuk (Vlijtingens)
25. koek = kóók (nijswillers)
26. koek = kohk (Brakels (gld))
27. koek = kók: kik, kikske (Genker)
28. koek = kook (Neerharens)
29. koek = kok (Heusdens)

6 vertalingen voor het dialectwoord `koek`

1. koëk = kok (Bilzers)
2. koëk = kokkin (Bilzers)
3. koek = toekijken-niets doen (Munsterbilzen - Minsters)
4. koek = iemand die de kat uit de boom kijkt m.a.w niets verricht (Munsterbilzen - Minsters)
5. koek = omelet (Bergs)
6. koek = bierviltje (Tilburgs)