Voorbeelden

1. Wird sich ihre Haut zersetzen.
   Gaat hun huid kapot.
2. Die Verzerrungen zersetzen die Hülle.
   Door de vervormingen valt de romp uit elkaar.
3. Ich will diesen Papst zersetzen.
   Ik wil deze Paus beschamen.
4. Ich will diesen Papst zersetzen.
   Ik wil deze paus verwarren.
5. Die zersetzen die Stärke zu unlöslichem Gluten
   Ze lossen het zetmeel op in onoplosbare gluten.
6. Blutspuren zersetzen sich, das Wetter wäscht Dinge davon.
   Bloed breekt af, het weer wast sporen weg.
7. Klar, nach 48 Stunden zersetzen sich Beweise, sie verschwinden.
   Ja, na 48 uur begint je bewijs af te takelen, te verdwijnen.
8. Wenn die Chemikalien Eisenrohre zersetzen, warum bleibt die Tube dann heile?
   Als dat spul door ijzer vreet, waarom dan niet door deze tube?
9. Ah, mein Körper wird sich langsam zersetzen, und ich schaue dabei zu.
   Ah, mijn lichaam zal langzaam ontbinden, als ik kijk.
10. Die Leiche wird sich dort unten zersetzen und den Blumen Leben schenken.
    Het lichaam zal ontbinden en deze bloemen leven geven.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden