NL: vertellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verteld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vertel jij vertelt hij vertelt wij vertellen jullie vertellen zij vertellen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verteld jij hebt verteld hij heeft verteld wij hebben verteld jullie hebben verteld zij hebben verteld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vertelde jij vertelde hij vertelde wij vertelden jullie vertelden zij vertelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verteld jij had verteld hij had verteld wij hadden verteld jullie hadden verteld zij hadden verteld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vertellen jij zult vertellen hij zal vertellen wij zullen vertellen jullie zullen vertellen zij zullen vertellen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verteld hebben jij zult verteld hebben hij zal verteld hebben wij zullen verteld hebben jullie zullen verteld hebben zij zullen verteld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vertellen jij zou vertellen hij zou vertellen wij zouden vertellen jullie zouden vertellen zij zouden vertellen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verteld hebben jij zou verteld hebben hij zou verteld hebben wij zouden verteld hebben jullie zouden verteld hebben zij zouden verteld hebben
|
Gebiedende wijs |
vertel
|
Aanvoegende wijs |
vertelle |