Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: plannen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gepland

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik plan
jij plant
hij plant
wij plannen
jullie plannen
zij plannen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gepland
jij hebt gepland
hij heeft gepland
wij hebben gepland
jullie hebben gepland
zij hebben gepland

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik plande
jij plande
hij plande
wij planden
jullie planden
zij planden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gepland
jij had gepland
hij had gepland
wij hadden gepland
jullie hadden gepland
zij hadden gepland

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal plannen
jij zult plannen
hij zal plannen
wij zullen plannen
jullie zullen plannen
zij zullen plannen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gepland hebben
jij zult gepland hebben
hij zal gepland hebben
wij zullen gepland hebben
jullie zullen gepland hebben
zij zullen gepland hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou plannen
jij zou plannen
hij zou plannen
wij zouden plannen
jullie zouden plannen
zij zouden plannen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gepland hebben
jij zou gepland hebben
hij zou gepland hebben
wij zouden gepland hebben
jullie zouden gepland hebben
zij zouden gepland hebben

Gebiedende wijs
plan

Aanvoegende wijs
planne

Voorbeelden

  1. De overheid maakt drie plannen dat is plan A, dat plan B en dat is plan C.
    The government just writing checks that 's plan A, that 's plan B and that 's plan C
  2. Plan... wat is het Plan?
    Plan... what is the Plan?
  3. Je plan, je grote plan?
    Your plan, your big plan?
  4. Een plan. Talyn redden, een plan.
    A plan, a plan... save Talyn, a plan...
  5. Ik had een plan, een geweldig plan
    I had a plan, okay? This great plan.
  6. dat is het plan plan, Dr Millar.
    That is the plan, Dr Millar.
  7. Maak het plan, voer het plan uit.
    Make the plan, execute the plan.
  8. Ik heb een plan. Een goed plan.
    I have a plan in mind, a good plan.
  9. Dus ik plande om mijn eigen precieze plan te plannen.
    So I planned to come up with my own carefully planned plan.
  10. Dit is plan B. Billie was plan A.
    This is plan B. Billie was plan A.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden