Voorbeelden

1. Zerdrück ihn nicht.
   Verpletter hem niet.
2. Das erfordert nachhaltiges Zerdrücken.
   Ik heb sterke aardappelpuree nodig.
3. Die Atmosphäre wird sie zerdrücken.
   De atmosfeer vernietigt hem.
4. Man darf sie nicht zerdrücken.
   Ze herstellen niet als ze geplet zijn.
5. Kommandant, 1000 Leute zerdrücken 100 Leute.
   Commandant, 1000 man zullen altijd 100 man overwinnen.
6. Wir mussten ihm seinen Dino-Kuchen zerdrücken.
   We moesten z' n verjaardagstaart fijnprakken.
7. Sobald uns einer sticht, zerdrücken wir ihn sofort!
   en van zodra er eentje bijt, hem van de aardbol vagen.
8. Verrate es nicht Fabiana - es könnte sie zerdrücken.
   Niet tegen Fabiana zeggen het zou haar verpletteren.
9. Sobald uns einer sticht, zerdrücken wir ihn sofort!
   Van zodra er eentje bijt, hem van de aardbol vagen.
10. Ich sollte die Motten mit' ner Kugel zerdrücken.
    Dan moet ik ze op hun schild smijten.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden