NL: winden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewonden
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wind jij windt hij windt wij winden jullie winden zij winden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewonden jij hebt gewonden hij heeft gewonden wij hebben gewonden jullie hebben gewonden zij hebben gewonden
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wond jij wond hij wond wij wonden jullie wonden zij wonden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewonden jij had gewonden hij had gewonden wij hadden gewonden jullie hadden gewonden zij hadden gewonden
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal winden jij zult winden hij zal winden wij zullen winden jullie zullen winden zij zullen winden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewonden hebben jij zult gewonden hebben hij zal gewonden hebben wij zullen gewonden hebben jullie zullen gewonden hebben zij zullen gewonden hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou winden jij zou winden hij zou winden wij zouden winden jullie zouden winden zij zouden winden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewonden hebben jij zou gewonden hebben hij zou gewonden hebben wij zouden gewonden hebben jullie zouden gewonden hebben zij zouden gewonden hebben
|
| Gebiedende wijs |
wind
|
| Aanvoegende wijs |
| winde |