NL: versperren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
versperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik versper jij verspert hij verspert wij versperren jullie versperren zij versperren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb versperd jij hebt versperd hij heeft versperd wij hebben versperd jullie hebben versperd zij hebben versperd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik versperde jij versperde hij versperde wij versperden jullie versperden zij versperden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had versperd jij had versperd hij had versperd wij hadden versperd jullie hadden versperd zij hadden versperd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal versperren jij zult versperren hij zal versperren wij zullen versperren jullie zullen versperren zij zullen versperren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal versperd hebben jij zult versperd hebben hij zal versperd hebben wij zullen versperd hebben jullie zullen versperd hebben zij zullen versperd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou versperren jij zou versperren hij zou versperren wij zouden versperren jullie zouden versperren zij zouden versperren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou versperd hebben jij zou versperd hebben hij zou versperd hebben wij zouden versperd hebben jullie zouden versperd hebben zij zouden versperd hebben
|
| Gebiedende wijs |
versper
|
| Aanvoegende wijs |
| versperre |