Voorbeelden

1. Wir vereinigen uns.
   Dus verenigen we ons.
2. Wir könnten diese Kolonien vereinigen.
   Misschien kunnen we deze koloniën toch verenigen.
3. Wenn wir unsere Kräfte vereinigen, denk doch mal.
   Als we onze krachten bundelen, denk er eens over.
4. Wenn wir unsere Kräfte vereinigen, überleg doch mal.
   Als we onze krachten bundelen, denk daar eens over.
5. Der Schöpfer muss sich mit V' Ger vereinigen.
   De Schepper moet een worden met V' Ger.
6. Die zwei Armeen können sich niemals leicht vereinigen.
   De twee legers kunnen elkaar niet gemakkelijk te hulp schieten.
7. Er soll die Menschen in einem einzigen Khalasar vereinigen.
   Hij brengt de mensen bijeen in één khalasar.
8. Wenn wir uns vereinigen, wirst du gewinnen und ich sterben.
   Als wij versmelten, win jij en sterf ik.
9. Wir vereinigen die Clans und ich führe euch alle zum Sieg.
   We zullen de clans verenigen en ik leid jullie naar de overwinning.
10. Sie bündeln sich in dieser Richtung und hier vereinigen sie sich.
    De deeltjes richten zich in deze richting en stollen hier.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden