Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: spannen
NL: spannen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gespannen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik span
jij spant
hij spant
wij spannen
jullie spannen
zij spannen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gespannen
jij hebt gespannen
hij heeft gespannen
wij hebben gespannen
jullie hebben gespannen
zij hebben gespannen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spande
jij spande
hij spande
wij spanden
jullie spanden
zij spanden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gespannen
jij had gespannen
hij had gespannen
wij hadden gespannen
jullie hadden gespannen
zij hadden gespannen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal spannen
jij zult spannen
hij zal spannen
wij zullen spannen
jullie zullen spannen
zij zullen spannen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gespannen hebben
jij zult gespannen hebben
hij zal gespannen hebben
wij zullen gespannen hebben
jullie zullen gespannen hebben
zij zullen gespannen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou spannen
jij zou spannen
hij zou spannen
wij zouden spannen
jullie zouden spannen
zij zouden spannen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gespannen hebben
jij zou gespannen hebben
hij zou gespannen hebben
wij zouden gespannen hebben
jullie zouden gespannen hebben
zij zouden gespannen hebben

Gebiedende wijs
span

Aanvoegende wijs
spanne

Voorbeelden

  1. Span jullie riemen, jongens.
    Tighten up your strings, boys.
  2. Span de haan niet!
    ? Don 't lock the door.
  3. Span de paarden eraan.
    Hook the horses up!
  4. Span nou niet samen.
    Don 't start the teaming-up thing.
  5. Span je niet teveel in.
    Don 't strain yourself.
  6. U hebt vijftig span ossen.
    You have 50 pairs of oxen.
  7. Span de koord goed aan.
    Tighten the rope.
  8. Span geen enkele lipspier aan.
    Do not flex one lip muscle.
  9. Met wie span je samen?
    Who are you in on this with? !
  10. Span je niet in en luister.
    Don 't strain yourself and listen.


DE: spannen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gespannt
spannend

Indikativ Präsens
ich spanne
du spannst
er spannt
wir spannen
ihr spannt
sie; Sie spannen

Indikativ Perfekt
ich habe gespannt
du hast gespannt
er hat gespannt
wir haben gespannt
ihr habt gespannt
sie; Sie haben gespannt

Indikativ Präteritum
ich spannte
du spanntest
er spannte
wir spannten
ihr spanntet
sie; Sie spannten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gespannt
du hattest gespannt
er hatte gespannt
wir hatten gespannt
ihr hattet gespannt
sie; Sie hatten gespannt

Indikativ Futur I
ich werde spannen
du wirst spannen
er wird spannen
wir werden spannen
ihr werdet spannen
sie; Sie werden spannen

Indikativ Futur II
ich werde gespannt haben
du wirst gespannt haben
er wird gespannt haben
wir werden gespannt haben
ihr werdet gespannt haben
sie; Sie werden gespannt haben

Konjunktiv I Präsens
ich spanne
du spannest
er spanne
wir spannen
ihr spannet
sie; Sie spannen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gespannt
du habest gespannt
er habe gespannt
wir haben gespannt
ihr habet gespannt
sie; Sie haben gespannt

Konjunktiv II Präsens
ich spannte
du spanntest
er spannte
wir spannten
ihr spanntet
sie; Sie spannten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gespannt
du hättest gespannt
er hätte gespannt
wir hätten gespannt
ihr hättet gespannt
sie; Sie hätten gespannt

Konjunktiv II Futur I
ich würde spannen
du würdest spannen
er würde spannen
wir würden spannen
ihr würdet spannen
sie; Sie würden spannen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gespannt haben
du würdest gespannt haben
er würde gespannt haben
wir würden gespannt haben
ihr würdet gespannt haben
sie; Sie würden gespannt haben

der Imperativ
du spanne


Voorbeelden

  1. Spann das Pferd ab!
    Laat dat paard los!
  2. Und bewundernswert hohem Spann.
    En een opmerkelijk hoge wreef.
  3. Spann Deine Bauchmuskeln an.
    Buikspieren spannen.
  4. Spann die Pferde ab.
    Span de paarden uit.
  5. Spann aus, lass dich massieren.
    Ontspan je. Laat je masseren.
  6. Marty! Spann mir ein Seil.
    Schiet' n lijntje voor me.
  7. Spann mal die Muskeln an.
    Laat je spierballen zien.
  8. Dann spann lieber den Hahn.
    Wel eerst even de haan spannen.
  9. Spann mich nicht auf die Folter.
    Laat me niet in spanning zitten.
  10. Spann die Muskeln für mich an?
    Laat eens een spierbal zien?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden