NL: neigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geneigd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik neig jij neigt hij neigt wij neigen jullie neigen zij neigen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geneigd jij hebt geneigd hij heeft geneigd wij hebben geneigd jullie hebben geneigd zij hebben geneigd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik neigde jij neigde hij neigde wij neigden jullie neigden zij neigden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geneigd jij had geneigd hij had geneigd wij hadden geneigd jullie hadden geneigd zij hadden geneigd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal neigen jij zult neigen hij zal neigen wij zullen neigen jullie zullen neigen zij zullen neigen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geneigd hebben jij zult geneigd hebben hij zal geneigd hebben wij zullen geneigd hebben jullie zullen geneigd hebben zij zullen geneigd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou neigen jij zou neigen hij zou neigen wij zouden neigen jullie zouden neigen zij zouden neigen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geneigd hebben jij zou geneigd hebben hij zou geneigd hebben wij zouden geneigd hebben jullie zouden geneigd hebben zij zouden geneigd hebben
|
Gebiedende wijs |
neig
|
Aanvoegende wijs |
neige |