Vertalingen neigen DE>NL
neigen
werkw.
1) eine gebeugte Haltung einnehmen -
buigen sich aus dem Fenster neigen - uit het raam buigen Sie saß, über ein Buch geneigt, am Tisch. - Zij zat gebogen boven een boek aan de tafel. |
2) in eine schräge Lage geraten -
overhellen Der Wagen neigte sich zur Seite und kippte um. - De auto helde over naar één kant en kiepte om. |
3) in eine schräge Lage bringen -
neigen , buigen Er neigte beschämt den Kopf. - Hij boog beschaamd zijn hoofd. |
4) deel van de uitdrukking: zu etw. neigen (=leicht oder oft in eine Situation geraten, in der etw. zutrifft) - aanleg hebben
Sie hat empfindliche Haut und neigt zu Sonnenbrand. - Hij heeft een gevoelige huid en heeft aanleg om te verbranden.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
neigen (ww.) | hellen (ww.) ; neigen tot (ww.) ; overhellen (ww.) ; voorover buigen (ww.) ; voorover hellen (ww.) |
neigen | neigen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `neigen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: sich nach vorne beugenDE: sich neigenDE: tendierenUitdrukkingen en gezegdes
DE: neigen zu
NL: geneigd zijn tot, aanleg hebben voorDE: sich
neigen
NL: nijgen, buiging maken NL: neigen, overhellen