Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: mögen
NL: mogen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gemogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik mag
jij mag
hij mag
wij mogen
jullie mogen
zij mogen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gemogen
jij hebt gemogen
hij heeft gemogen
wij hebben gemogen
jullie hebben gemogen
zij hebben gemogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik mocht
jij mocht
hij mocht
wij mochten
jullie mochten
zij mochten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gemogen
jij had gemogen
hij had gemogen
wij hadden gemogen
jullie hadden gemogen
zij hadden gemogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal mogen
jij zult mogen
hij zal mogen
wij zullen mogen
jullie zullen mogen
zij zullen mogen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gemogen hebben
jij zult gemogen hebben
hij zal gemogen hebben
wij zullen gemogen hebben
jullie zullen gemogen hebben
zij zullen gemogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou mogen
jij zou mogen
hij zou mogen
wij zouden mogen
jullie zouden mogen
zij zouden mogen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gemogen hebben
jij zou gemogen hebben
hij zou gemogen hebben
wij zouden gemogen hebben
jullie zouden gemogen hebben
zij zouden gemogen hebben

Gebiedende wijs
mag

Aanvoegende wijs
mochte


DE: mögen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gemocht
mögend

Indikativ Präsens
ich mag
du magst
er mag
wir mögen
ihr mögt
sie; Sie mögen

Indikativ Perfekt
ich habe gemocht
du hast gemocht
er hat gemocht
wir haben gemocht
ihr habt gemocht
sie; Sie haben gemocht

Indikativ Präteritum
ich mochte
du mochtest
er mochte
wir mochten
ihr mochtet
sie; Sie mochten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gemocht
du hattest gemocht
er hatte gemocht
wir hatten gemocht
ihr hattet gemocht
sie; Sie hatten gemocht

Indikativ Futur I
ich werde mögen
du wirst mögen
er wird mögen
wir werden mögen
ihr werdet mögen
sie; Sie werden mögen

Indikativ Futur II
ich werde gemocht haben
du wirst gemocht haben
er wird gemocht haben
wir werden gemocht haben
ihr werdet gemocht haben
sie; Sie werden gemocht haben

Konjunktiv I Präsens
ich möge
du mögest
er möge
wir mögen
ihr möget
sie; Sie mögen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gemocht
du habest gemocht
er habe gemocht
wir haben gemocht
ihr habet gemocht
sie; Sie haben gemocht

Konjunktiv II Präsens
ich möchte
du möchtest
er möchte
wir möchten
ihr möchtet
sie; Sie möchten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gemocht
du hättest gemocht
er hätte gemocht
wir hätten gemocht
ihr hättet gemocht
sie; Sie hätten gemocht

Konjunktiv II Futur I
ich würde mögen
du würdest mögen
er würde mögen
wir würden mögen
ihr würdet mögen
sie; Sie würden mögen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gemocht haben
du würdest gemocht haben
er würde gemocht haben
wir würden gemocht haben
ihr würdet gemocht haben
sie; Sie würden gemocht haben

der Imperativ
du möge


Voorbeelden

  1. Mög / icherweise Mord.
    Vermoedelijke moord.
  2. Das ist nicht mal mög... ich bin so nervös.
    Dat klopt niet eens... ik ben zo nerveus.
  3. Sie mochten mich nicht, sie mochten mich, sie hassten mich.
    Ze hadden een hekel aan me, vonden me aardig, haatten me.
  4. Sie mochten Mac, oder?
    Je was erg gek op Mac, hè?
  5. Sie mochten es einfach.
    Ze verkleden zich gewoon graag.
  6. Mochten Sie Ihren Arbeitgeber?
    Mocht u uw werkgever graag?
  7. Sie mochten mich sehr.
    Ze waren van me gecharmeerd.
  8. Sie mochten meine Songs.
    Ze vonden mijn nummer goed.
  9. Mochten Sie ihn nicht?
    Mocht u hem niet?
  10. Deswegen mochten wir es.
    Dat is waarom we het leuk vonden.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden