Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: missen
ES: mistar
NL: misten
DE: misten
NL: missen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gemist

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik mis
jij mist
hij mist
wij missen
jullie missen
zij missen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gemist
jij hebt gemist
hij heeft gemist
wij hebben gemist
jullie hebben gemist
zij hebben gemist

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik miste
jij miste
hij miste
wij misten
jullie misten
zij misten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gemist
jij had gemist
hij had gemist
wij hadden gemist
jullie hadden gemist
zij hadden gemist

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal missen
jij zult missen
hij zal missen
wij zullen missen
jullie zullen missen
zij zullen missen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gemist hebben
jij zult gemist hebben
hij zal gemist hebben
wij zullen gemist hebben
jullie zullen gemist hebben
zij zullen gemist hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou missen
jij zou missen
hij zou missen
wij zouden missen
jullie zouden missen
zij zouden missen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gemist hebben
jij zou gemist hebben
hij zou gemist hebben
wij zouden gemist hebben
jullie zouden gemist hebben
zij zouden gemist hebben

Gebiedende wijs
mis



DE: missen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gemisst
missend

Indikativ Präsens
ich misse
du misst
er misst
wir missen
ihr misst
sie; Sie missen

Indikativ Perfekt
ich habe gemisst
du hast gemisst
er hat gemisst
wir haben gemisst
ihr habt gemisst
sie; Sie haben gemisst

Indikativ Präteritum
ich misste
du misstest
er misste
wir missten
ihr misstet
sie; Sie missten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gemisst
du hattest gemisst
er hatte gemisst
wir hatten gemisst
ihr hattet gemisst
sie; Sie hatten gemisst

Indikativ Futur I
ich werde missen
du wirst missen
er wird missen
wir werden missen
ihr werdet missen
sie; Sie werden missen

Indikativ Futur II
ich werde gemisst haben
du wirst gemisst haben
er wird gemisst haben
wir werden gemisst haben
ihr werdet gemisst haben
sie; Sie werden gemisst haben

Konjunktiv I Präsens
ich misse
du missest
er misse
wir missen
ihr misset
sie; Sie missen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gemisst
du habest gemisst
er habe gemisst
wir haben gemisst
ihr habet gemisst
sie; Sie haben gemisst

Konjunktiv II Präsens
ich misste
du misstest
er misste
wir missten
ihr misstet
sie; Sie missten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gemisst
du hättest gemisst
er hätte gemisst
wir hätten gemisst
ihr hättet gemisst
sie; Sie hätten gemisst

Konjunktiv II Futur I
ich würde missen
du würdest missen
er würde missen
wir würden missen
ihr würdet missen
sie; Sie würden missen

Konjunktiv II Futur II
ich würde gemisst haben
du würdest gemisst haben
er würde gemisst haben
wir würden gemisst haben
ihr würdet gemisst haben
sie; Sie würden gemisst haben

der Imperativ
du misse


Voorbeelden

  1. Miss Dashwood, Miss Steele, Miss Marianne.
    Miss Dashwood. Miss Steele. Miss Marianne.
  2. Miss Dashwood, Miss Marianne.
    Miss Dashwood. Miss Marianne.
  3. Moment, Miss King? Miss King?
    Wacht even, Miss King.
  4. Miss Blair, Miss Eleanor erwartet Sie.
    Miss Blair, Miss Eleanor verwacht u.
  5. Verzeihung, Miss.
    Excuseer mij, juffie.
  6. Natürlich, Miss.
    Natuurlijk, Miss.
  7. Verzeihung, Miss?
    Pardon, juffrouw?
  8. Entschuldigung, Miss.
    Excuseer mij, juffrouw.
  9. Thornfield, Miss.
    Thornfield, juffrouw.
  10. Verzeihung, Miss?
    Excuseer me, mevrouw?


ES: mistar    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
0
mistado

Indicativo Presente
yo misto
tú mistas
él mista
nosotros mistamos
vosotros mistáis
ellos mistan

Indicativo Pretérito perfecto compuesto
yo he mistado
tú has mistado
él ha mistado
nosotros hemos mistado
vosotros habéis mistado
ellos han mistado

Indicativo Pretérito imperfecto
yo mistaba
tú mistabas
él mistaba
nosotros mistábamos
vosotros mistabais
ellos mistaban

Indicativo Pretérito pluscuamperfecto
yo había mistado
tú habías mistado
él había mistado
nosotros habíamos mistado
vosotros habíais mistado
ellos habían mistado

Indicativo Pretérito perfecto simple
yo misté
tú mistaste
él mistó
nosotros mistamos
vosotros mistasteis
ellos mistaron

Indicativo Pretérito anterior
yo hube mistado
tú hubiste mistado
él hubo mistado
nosotros hubimos mistado
vosotros hubisteis mistado
ellos hubieron mistado

Indicativo Futuro
yo mistaré
tú mistarás
él mistará
nosotros mistaremos
vosotros mistaréis
ellos mistarán

Indicativo Futuro perfecto
yo habré mistado
tú habrás mistado
él habrá mistado
nosotros habremos mistado
vosotros habréis mistado
ellos habrán mistado

Subjuntivo Presente
yo miste
tú mistes
él miste
nosotros mistemos
vosotros mistéis
ellos misten

Subjuntivo Pretérito perfecto
yo haya mistado
tú hayas mistado
él haya mistado
nosotros hayamos mistado
vosotros hayáis mistado
ellos hayan mistado

Subjuntivo Pretérito imperfecto
yo mistara
tú mistaras
él mistara
nosotros mistáramos
vosotros mistarais
ellos mistaran

Subjuntivo Pretérito pluscuamperfecto
yo hubiera mistado
tú hubieras mistado
él hubiera mistado
nosotros hubiéramos mistado
vosotros hubierais mistado
ellos hubieran mistado

Subjuntivo Futuro
yo mistare
tú mistares
él mistare
nosotros mistáremos
vosotros mistareis
ellos mistaren

Subjuntivo Futuro perfecto
yo hubiere mistado
tú hubieres mistado
él hubiere mistado
nosotros hubiéremos mistado
vosotros hubiereis mistado
ellos hubieren mistado

Condicional
yo mistaría
tú mistarías
él mistaría
nosotros mistaríamos
vosotros mistaríais
ellos mistarían

Condicional compuesto
yo habría mistado
tú habrías mistado
él habría mistado
nosotros habríamos mistado
vosotros habríais mistado
ellos habrían mistado

Imperativo
tú mista
él miste
nosotros mistemos
vosotros mistad
ellos misten



NL: misten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gemist

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik mist
jij mist
hij mist
wij misten
jullie misten
zij misten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gemist
jij hebt gemist
hij heeft gemist
wij hebben gemist
jullie hebben gemist
zij hebben gemist

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik mistte
jij mistte
hij mistte
wij mistten
jullie mistten
zij mistten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gemist
jij had gemist
hij had gemist
wij hadden gemist
jullie hadden gemist
zij hadden gemist

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal misten
jij zult misten
hij zal misten
wij zullen misten
jullie zullen misten
zij zullen misten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gemist hebben
jij zult gemist hebben
hij zal gemist hebben
wij zullen gemist hebben
jullie zullen gemist hebben
zij zullen gemist hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou misten
jij zou misten
hij zou misten
wij zouden misten
jullie zouden misten
zij zouden misten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gemist hebben
jij zou gemist hebben
hij zou gemist hebben
wij zouden gemist hebben
jullie zouden gemist hebben
zij zouden gemist hebben

Gebiedende wijs
mist


Voorbeelden

  1. Mist
    Fog
  2. mist
    fog
  3. Mist, er is geen mist.
    Fog, there 's no fog.
  4. Ik weet dat ze hem mist... hem miste.
    I know she misses him... Missed him.
  5. lichte mist
    shallow fog
  6. Er mist ééntje.
    There 's one missing.
  7. Operatie Pink Mist.
    Operation Pink Mist.
  8. De sensatie mist.
    There 's no thrill.
  9. Mist en mysteries.
    Mist and mysteries.
  10. Haar trouwring mist.
    wedding ring is missing!


DE: misten    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gemistet
mistend

Indikativ Präsens
ich miste
du mistest
er mistet
wir misten
ihr mistet
sie; Sie misten

Indikativ Perfekt
ich habe gemistet
du hast gemistet
er hat gemistet
wir haben gemistet
ihr habt gemistet
sie; Sie haben gemistet

Indikativ Präteritum
ich mistete
du mistetest
er mistete
wir misteten
ihr mistetet
sie; Sie misteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte gemistet
du hattest gemistet
er hatte gemistet
wir hatten gemistet
ihr hattet gemistet
sie; Sie hatten gemistet

Indikativ Futur I
ich werde misten
du wirst misten
er wird misten
wir werden misten
ihr werdet misten
sie; Sie werden misten

Indikativ Futur II
ich werde gemistet haben
du wirst gemistet haben
er wird gemistet haben
wir werden gemistet haben
ihr werdet gemistet haben
sie; Sie werden gemistet haben

Konjunktiv I Präsens
ich miste
du mistest
er miste
wir misten
ihr mistet
sie; Sie misten

Konjunktiv I Perfekt
ich habe gemistet
du habest gemistet
er habe gemistet
wir haben gemistet
ihr habet gemistet
sie; Sie haben gemistet

Konjunktiv II Präsens
ich mistete
du mistetest
er mistete
wir misteten
ihr mistetet
sie; Sie misteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gemistet
du hättest gemistet
er hätte gemistet
wir hätten gemistet
ihr hättet gemistet
sie; Sie hätten gemistet

Konjunktiv II Futur I
ich würde misten
du würdest misten
er würde misten
wir würden misten
ihr würdet misten
sie; Sie würden misten

Konjunktiv II Futur II
ich würde gemistet haben
du würdest gemistet haben
er würde gemistet haben
wir würden gemistet haben
ihr würdet gemistet haben
sie; Sie würden gemistet haben

der Imperativ
du miste


Voorbeelden

  1. Mist, mist, mist.
    Shit, shit, shit.
  2. Mist, Mist, Mist!
    Shit, shit, shit!
  3. Mist, Mist, Mist...
    Shit, shit, shit...
  4. Verfluchter Mist!
    Valt dit even tegen.
  5. Christophers Mist.
    Dingen van Christopher.
  6. Verfluchter Mist!
    Krijg de klere...
  7. Verfluchter Mist.
    Dat is domme pech.
  8. Koordination, Mist.
    Coördinatie, slecht.
  9. Konzentration, Mist.
    Concentratie, slecht.
  10. Verfluchter Mist.
    Wat een kutgezeik.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden