Voorbeelden

1. Hochzeitsglocken läuten.
   Huwelijksbellen luiden.
2. Hört, Glocken läuten.
   Luister, de klokken luiden.
3. Die Glocken läuten.
   De klokken luiden.
4. Er ließ sie eine lange Zeit, eine sehr lange Zeit läuten und läuten und läuten.
   Het heeft zeer lang geduurd. Hij liet ze maar luiden en luiden en luiden.
5. Das Läuten einer Glocke.
   Het luiden van een bel.
6. Die Glocken würden läuten.
   De klokken worden dag en nacht geluid.
7. Morgen läuten wir sie!
   Morgen gaan we ze luiden.
8. Die Glocken läuten noch.
   De klokken luiden nog.
9. Warum läuten die Glocken?
   Waarom luiden de klokken.
10. Die Glocken läuten automatisch.
    De klokken zijn automatisch.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden