Voorbeelden

1. Was wollte er konstruieren?
   Wat wilde hij bouwen?
2. Wir konstruieren eine Pinne.
   Ik maak een roer.
3. Wir konstruieren eine neue Maschine.
   We ontwerpen' n nieuwe machine.
4. Ich will ein Modell eines Sternensystems konstruieren.
   Voor een rekenmodel van' n nieuw sterrenstelsel.
5. Mr La Forge, konstruieren Sie das Peilgerät.
   Mr. La Forge: U maakt het zendertje.
6. Wir konstruieren einfache Szenarios und spielen sie nach.
   We bedenken een simpel scenario en spelen die dan na.
7. Wenn ihr den Progenitor hattet, wozu dann Bracewell konstruieren?
   Als jullie de Voorvader hebben, waarom zouden jullie Bracewell dan nog bouwen?
8. Um mir zu helfen mein soziales Netzwerk zu konstruieren.
   Van de vriendenlozen om me te helpen mijn sociaal netwerk op te richten.
9. Widersetze ich mich ihnen, konstruieren sie eine Mordanklage gegen Keith.
   Als ik niet meewerk, wordt Keith alsnog beschuldigd van moord.
10. Schuhmacher/innen konstruieren, dekorieren oder reparieren Leder- und lederartige Produkte, wie Schuhe, Gürtel und Taschen.
    Een schoenmaker, leerreparateur maakt, decoreert of herstelt leer of leerachtige producten, zoals schoenen, riemen en tassen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden