Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: klappen
NL: klappen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geklapt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik klap
jij klapt
hij klapt
wij klappen
jullie klappen
zij klappen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geklapt
jij hebt geklapt
hij heeft geklapt
wij hebben geklapt
jullie hebben geklapt
zij hebben geklapt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik klapte
jij klapte
hij klapte
wij klapten
jullie klapten
zij klapten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geklapt
jij had geklapt
hij had geklapt
wij hadden geklapt
jullie hadden geklapt
zij hadden geklapt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal klappen
jij zult klappen
hij zal klappen
wij zullen klappen
jullie zullen klappen
zij zullen klappen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geklapt hebben
jij zult geklapt hebben
hij zal geklapt hebben
wij zullen geklapt hebben
jullie zullen geklapt hebben
zij zullen geklapt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou klappen
jij zou klappen
hij zou klappen
wij zouden klappen
jullie zouden klappen
zij zouden klappen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geklapt hebben
jij zou geklapt hebben
hij zou geklapt hebben
wij zouden geklapt hebben
jullie zouden geklapt hebben
zij zouden geklapt hebben

Gebiedende wijs
klap

Aanvoegende wijs
klappe

Voorbeelden

  1. Klap, klap, klap.
    Clap, clap, clap.
  2. handje-klap, handje-klap, handje-klap.
    Patty-cake, Patty-cake, Patty-cake.
  3. Handje klap, Handje klap...
    Patty cake, patty cake...
  4. We krijgen klap na klap.
    We 're getting hit after hit.
  5. De mensen krijgen klap na klap.
    People have a hard time all day.
  6. En klauw, klauw, uh, klap, klap.
    And claw, claw, uh, clap, clap.
  7. Ongelukkige klap?
    Unlucky punch? Hm.
  8. Misschien één klap.
    Maybe I slapped her.
  9. Klik, klik, klap.
    Snap, snap, clap.
  10. De kleine aarde kreeg klap na klap te verduren.
    Infant Earth took hit after searing hit.


DE: klappen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
geklappt
klappend

Indikativ Präsens
ich klappe
du klappst
er klappt
wir klappen
ihr klappt
sie; Sie klappen

Indikativ Perfekt
ich habe geklappt
du hast geklappt
er hat geklappt
wir haben geklappt
ihr habt geklappt
sie; Sie haben geklappt

Indikativ Präteritum
ich klappte
du klapptest
er klappte
wir klappten
ihr klapptet
sie; Sie klappten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte geklappt
du hattest geklappt
er hatte geklappt
wir hatten geklappt
ihr hattet geklappt
sie; Sie hatten geklappt

Indikativ Futur I
ich werde klappen
du wirst klappen
er wird klappen
wir werden klappen
ihr werdet klappen
sie; Sie werden klappen

Indikativ Futur II
ich werde geklappt haben
du wirst geklappt haben
er wird geklappt haben
wir werden geklappt haben
ihr werdet geklappt haben
sie; Sie werden geklappt haben

Konjunktiv I Präsens
ich klappe
du klappest
er klappe
wir klappen
ihr klappet
sie; Sie klappen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe geklappt
du habest geklappt
er habe geklappt
wir haben geklappt
ihr habet geklappt
sie; Sie haben geklappt

Konjunktiv II Präsens
ich klappte
du klapptest
er klappte
wir klappten
ihr klapptet
sie; Sie klappten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte geklappt
du hättest geklappt
er hätte geklappt
wir hätten geklappt
ihr hättet geklappt
sie; Sie hätten geklappt

Konjunktiv II Futur I
ich würde klappen
du würdest klappen
er würde klappen
wir würden klappen
ihr würdet klappen
sie; Sie würden klappen

Konjunktiv II Futur II
ich würde geklappt haben
du würdest geklappt haben
er würde geklappt haben
wir würden geklappt haben
ihr würdet geklappt haben
sie; Sie würden geklappt haben

der Imperativ
du klappe


Voorbeelden

  1. Klapp den Sitz hoch.
    Die zitting moet omhoog.
  2. Klapp das Ding auf!
    Maak dat ding open.
  3. Ich klapp gleich wieder zusammen.
    Ik ga weer flauwvallen.
  4. Total klein, diese Klapp-Handys.
    Heel klein. Kijk deze inklaptelefoon.
  5. Klapp nicht zusammen oder stirb mir weg.
    Nu niet flauwvallen of doodgaan.
  6. Ich fand im Müllhaufen dieses Klapp-Telefon.
    Ik vond zijn klaptelefoon in de afvalberg.
  7. Der erste Versuch einer Kombination aus Klapp - und Hängebrücke.
    De eerste combinatie van een wip - en een hangbrug.
  8. Tja, kurz und klapp... da sind die Rechnung der Reinigung und der Gerichtstermin.
    Kortom, in een botendop: Hier zijn de stomerijrekening en een dagvaarding.
  9. Klappen, ich brauche mehr Klappen.
    Flappen, zet de flappen verder uit.
  10. Es könnte klappen.
    Dit kan best werken.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden