Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

EN: to happen
NL: happen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gehapt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hap
jij hapt
hij hapt
wij happen
jullie happen
zij happen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gehapt
jij hebt gehapt
hij heeft gehapt
wij hebben gehapt
jullie hebben gehapt
zij hebben gehapt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hapte
jij hapte
hij hapte
wij hapten
jullie hapten
zij hapten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gehapt
jij had gehapt
hij had gehapt
wij hadden gehapt
jullie hadden gehapt
zij hadden gehapt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal happen
jij zult happen
hij zal happen
wij zullen happen
jullie zullen happen
zij zullen happen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gehapt hebben
jij zult gehapt hebben
hij zal gehapt hebben
wij zullen gehapt hebben
jullie zullen gehapt hebben
zij zullen gehapt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou happen
jij zou happen
hij zou happen
wij zouden happen
jullie zouden happen
zij zouden happen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gehapt hebben
jij zou gehapt hebben
hij zou gehapt hebben
wij zouden gehapt hebben
jullie zouden gehapt hebben
zij zouden gehapt hebben

Gebiedende wijs
hap

Aanvoegende wijs
happe


EN: to happen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Gerund
happening

Present simple (ott)
I happen
you happen
he happens
we happen
you happen
they happen

Present perfect (vtt)
I have happened
you have happened
he has happened
we have happened
you have happened
they have happened

Past Simple (ovt)
I happened
you happened
he happened
we happened
you happened
they happened

Past perfect (vvt)
I had happened
you had happened
he had happened
we had happened
you had happened
they had happened

Present future (ottt)
I will happen
you will happen
he will happen
we will happen
you will happen
they will happen

Present future perfect (vttt)
I will have happened
you will have happened
he will have happened
we will have happened
you will have happened
they will have happened

Past future (ovtt)
I would happen
you would happen
he would happen
we would happen
you would happen
they would happen

Past future perfect (vvtt)
I would have happened
you would have happened
he would have happened
we would have happened
you would have happened
they would have happened


Voorbeelden

  1. Doesn 't happen. Won 't happen.
    Gebeurt niet, zal niet gebeuren.
  2. Something happen?
    Is er iets gebeurd dan?
  3. Something happen?
    Is er wat gebeurd?
  4. Something happen?
    Is er iets gebeurt?
  5. The deaths that happen, have to happen.
    De doden die vallen, moeten vallen.
  6. ''This did not happen. This did not happen. ''
    'Dit is niet gebeurd', zei ze steeds maar weer.
  7. Tristan, whatever is to happen, let it happen.
    Tristan, wat er ook gaat gebeuren, laat het gebeuren.
  8. When things happen, Mrs. Florrick, they happen fast.
    Als er iets gebeurd, Mrs. Florrick, gebeurt het snel.
  9. This does not happen... this does not happen.
    Dit gebeurt niet... dit gebeurt niet.
  10. Why 'd that happen! Why 'd that happen!
    Waar was dit goed voor?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden