NL: dichten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gedicht
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dicht jij dicht hij dicht wij dichten jullie dichten zij dichten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gedicht jij hebt gedicht hij heeft gedicht wij hebben gedicht jullie hebben gedicht zij hebben gedicht
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dichtte jij dichtte hij dichtte wij dichtten jullie dichtten zij dichtten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gedicht jij had gedicht hij had gedicht wij hadden gedicht jullie hadden gedicht zij hadden gedicht
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal dichten jij zult dichten hij zal dichten wij zullen dichten jullie zullen dichten zij zullen dichten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gedicht hebben jij zult gedicht hebben hij zal gedicht hebben wij zullen gedicht hebben jullie zullen gedicht hebben zij zullen gedicht hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou dichten jij zou dichten hij zou dichten wij zouden dichten jullie zouden dichten zij zouden dichten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gedicht hebben jij zou gedicht hebben hij zou gedicht hebben wij zouden gedicht hebben jullie zouden gedicht hebben zij zouden gedicht hebben
|
| Gebiedende wijs |
dicht
|
| Aanvoegende wijs |
| dichte |