Voorbeelden

1. Whom does it deter?
   Voor wie schrikt het af?
2. They deter social change.
   Ze schrikken sociale verandering.
3. Ah, but that won 't deter George Challenger.
   Ah, maar dat schrikt George Challenger niet af.
4. But this ominous history didn 't deter my subjects.
   Maar deze geschiedenis schrokken mijn onderzoekspersonen niet af.
5. You 'd think that would deter me, but no.
   Je zou denken dat het mij zou afschrikken, maar nee.
6. If signals dont deter then they start to joust.
   Als signalen niet afschrikken dan beginnen ze te schommelen.
7. Even the stoutest, sharpest spines don 't deter an elephant.
   Zelfs de stevigste, scherpste stekels schrikken een olifant niet af.
8. That does not deter me from spreading my insights to others
   Dat weerhoudt me er niet van mijn meningen aan anderen over te brengen...
9. We have been forced to teach a lesson to deter others.
   Wij werden gedwongen een voorbeeld te stellen om anderen af te schrikken.
10. Probably the same beast that the deter animals in the region.
    Waarschijnlijk hetzelfde beest dat de dieren afschrikt in de regio.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden