Voorbeelden

1. Butter, butter and butter.
   Boter, boter en boter.
2. Cocoa butter, or shea butter?
   Cacaoboter, of shea boter?
3. Peanut-butter sandwich?
   Een boterham met pindakaas?
4. Again, just butter.
   Nogmaals, alleen met boter.
5. ... instead of butter.
   in plaats van boter.
6. Bread and butter.
   Brood op de plank.
7. Bread and butter?
   Wil je geen boterham?
8. Toasted, no butter.
   Geroosterd, geen boter.
9. Peanut butter, toffee?
   Pindakaas, toffee?
10. Milk, butter, yogurt.
    Melk, boter, yoghurt.

Voorbeelden

1. Butte-le Ray, butte-le.
   Schiet hem neer, Ray.
2. Butte les, Gonçalves.
   Kijk jij ze na, Gonçalves.
3. Chante La butte rouge.
   Zing' Rode Heuvel'.
4. Je butte sur la réalité.
   Ik struikel over de realiteit.
5. Il sont patis sur la butte.
   Ze zijn naar de heuvel.
6. c' est un raccourci vers la butte.
   Dit is een kortere weg naar de heuvel.
7. Nadal habite en face de la butte.
   Nadal woont daar vlakbij.
8. Cette administration est en butte aux soupçons.
   Een donkere wolk van verdenking hangt over deze regering.
9. C' est beau, une butte à l' aurore.
   Wat is het toch mooi, een heuvel bij zonsopgang.
10. Wow, il s' est explosé droit dans la butte!
    Wow, het boorde zich recht in de heuvel.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden