Voorbeelden

1. Die Autobahn. Brumm Brumm!
   De snelweg, broem broem.
2. Brummen und Dröhnen.
   Tingeling and gezoem.
3. ( elektrisches Surren und Brummen )
   ( elektrische ruisen en brommen )
4. Der Schädel wird ihm etwas brummen.
   Dan heeft hij wel koppijn.
5. Käfer brummen, aber sie lügen nicht.
   Insecten zoemen, maar liegen niet.
6. Er bringt das ganze Büro zum brummen.
   Het hele kantoor heeft het over hem.
7. Jetzt hören wir nur das elektronische Brummen.
   Wij horen alleen de elektrische gong.
8. Er war warm und das Brummen hat mich beruhigt.
   Het was een beetje warm en ik hield van de hum die je hoorde.
9. Ich hab' s ganz laut aufgedreht, aber da war nur ein Brummen.
   Ik draaide alles vol open. Alleen maar ruis.
10. Hör auf zu brummen, du hörst dich an wie ein alter Bär oder so.
    Hou op met grommen. Je lijkt wel een beer.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden