Voorbeelden

1. Ich kann keine Inhumans bewohnen.
   Ik kan Inhumans niet overnemen.
2. Deshalb sollten wir Arzt und Wissenschaftsoffizier bewohnen.
   Daarom moeten we in de dokter en de wetenschapsofficier zitten.
3. Je mehr Leute wir bewohnen, umso mehr können wir beobachten.
   In hoe meer mensen we gaan zitten, hoe beter we ze kunnen observeren.
4. Sie können die Gästesuite bewohnen, während Sie ihren Rückflug arrangieren.
   Ik geef u de suite op niveau H-2, tot u vervoer heeft geregeld.
5. Aber die Kes bewohnen nicht die Hälfte, sondern beinah drei Viertel.
   De Kes vormen niet de helft van de planeet, maar bijna driekwart.
6. Sie bewohnen diese Wohnung gemeinsam mit Miss Juliana Crain, nicht wahr?
   Je woont hier samen met Miss Juliana Crain, toch?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden