Vertalingen bewohnen DE>NL
I bewohnen
werkw.
1) darin wohnen -
bewonen Ist die Burg noch bewohnt? - Is het kasteel nog bewoond? |
2) dort leben, siedeln -
bewonen Ist die Insel bewohnt? - Is het eiland bewoond? |
IIa der Bewohner
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [bəˈvoːnɐ] |
Verbuigingen: | Bewohners , Bewohner |
IIb die Bewohnerin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [bəˈvoːnərɪn] |
Verbuigingen: | Bewohnerin , Bewohnerinnen |
1) deel van de uitdrukking: bewoner 2) deel van de uitdrukking: bewoner © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
bewohnen (ww.) | bewonen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `bewohnen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: belebenDE: besiedelnDE: bevölkernDE: leben inDE: residierenDE: wohnen in