NL: bewegen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
bewogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik beweeg jij beweegt hij beweegt wij bewegen jullie bewegen zij bewegen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb bewogen jij hebt bewogen hij heeft bewogen wij hebben bewogen jullie hebben bewogen zij hebben bewogen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bewoog jij bewoog hij bewoog wij bewogen jullie bewogen zij bewogen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had bewogen jij had bewogen hij had bewogen wij hadden bewogen jullie hadden bewogen zij hadden bewogen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal bewegen jij zult bewegen hij zal bewegen wij zullen bewegen jullie zullen bewegen zij zullen bewegen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal bewogen hebben jij zult bewogen hebben hij zal bewogen hebben wij zullen bewogen hebben jullie zullen bewogen hebben zij zullen bewogen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou bewegen jij zou bewegen hij zou bewegen wij zouden bewegen jullie zouden bewegen zij zouden bewegen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou bewogen hebben jij zou bewogen hebben hij zou bewogen hebben wij zouden bewogen hebben jullie zouden bewogen hebben zij zouden bewogen hebben
|
| Gebiedende wijs |
beweeg
|
| Aanvoegende wijs |
| bewege |