Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: bewegen
NL: bewegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
bewogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik beweeg
jij beweegt
hij beweegt
wij bewegen
jullie bewegen
zij bewegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb bewogen
jij hebt bewogen
hij heeft bewogen
wij hebben bewogen
jullie hebben bewogen
zij hebben bewogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik bewoog
jij bewoog
hij bewoog
wij bewogen
jullie bewogen
zij bewogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had bewogen
jij had bewogen
hij had bewogen
wij hadden bewogen
jullie hadden bewogen
zij hadden bewogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal bewegen
jij zult bewegen
hij zal bewegen
wij zullen bewegen
jullie zullen bewegen
zij zullen bewegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal bewogen hebben
jij zult bewogen hebben
hij zal bewogen hebben
wij zullen bewogen hebben
jullie zullen bewogen hebben
zij zullen bewogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou bewegen
jij zou bewegen
hij zou bewegen
wij zouden bewegen
jullie zouden bewegen
zij zouden bewegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou bewogen hebben
jij zou bewogen hebben
hij zou bewogen hebben
wij zouden bewogen hebben
jullie zouden bewogen hebben
zij zouden bewogen hebben

Gebiedende wijs
beweeg

Aanvoegende wijs
bewege

Voorbeelden

  1. Beweeg, beweeg, beweeg, beweeg.
    Move, move, move, move.
  2. Beweeg, beweeg, beweeg, beweeg!
    Travel, travel, travel, travel!
  3. Beweeg, beweeg, kom op!
    Move, move, let 's go!
  4. Beweeg een beetje.
    Move around a little.
  5. Beweeg je staartveer!
    Shake a tail feather!
  6. Beweeg niet, Teena!
    Don 't move, Teena!
  7. Beweeg met snelheid
    Move with swiftness.
  8. Beweeg... je... niet!
    Do... not... move!
  9. Beweeg niet, moordenaar.
    Don 't move, assassin.
  10. Beweeg die voeten!
    Move your feet! Come on!


DE: bewegen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
bewogen; bewegt
bewegend

Indikativ Präsens
ich bewege
du bewegst
er bewegt
wir bewegen
ihr bewegt
sie; Sie bewegen

Indikativ Perfekt
ich habe bewogen; bewegt
du hast bewogen; bewegt
er hat bewogen; bewegt
wir haben bewogen; bewegt
ihr habt bewogen; bewegt
sie; Sie haben bewogen; bewegt

Indikativ Präteritum
ich bewog; bewegte
du bewogst; bewegtest
er bewog; bewegte
wir bewogen; bewegten
ihr bewogt; bewegtet
sie; Sie bewogen; bewegten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte bewogen; bewegt
du hattest bewogen; bewegt
er hatte bewogen; bewegt
wir hatten bewogen; bewegt
ihr hattet bewogen; bewegt
sie; Sie hatten bewogen; bewegt

Indikativ Futur I
ich werde bewegen
du wirst bewegen
er wird bewegen
wir werden bewegen
ihr werdet bewegen
sie; Sie werden bewegen

Indikativ Futur II
ich werde bewogen; bewegt haben
du wirst bewogen; bewegt haben
er wird bewogen; bewegt haben
wir werden bewogen; bewegt haben
ihr werdet bewogen; bewegt haben
sie; Sie werden bewogen; bewegt haben

Konjunktiv I Präsens
ich bewege
du bewegest
er bewege
wir bewegen
ihr beweget
sie; Sie bewegen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe bewogen; bewegt
du habest bewogen; bewegt
er habe bewogen; bewegt
wir haben bewogen; bewegt
ihr habet bewogen; bewegt
sie; Sie haben bewogen; bewegt

Konjunktiv II Präsens
ich bewöge
du bewögest
er bewöge
wir bewögen
ihr bewöget
sie; Sie bewögen

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte bewogen; bewegt
du hättest bewogen; bewegt
er hätte bewogen; bewegt
wir hätten bewogen; bewegt
ihr hättet bewogen; bewegt
sie; Sie hätten bewogen; bewegt

Konjunktiv II Futur I
ich würde bewegen
du würdest bewegen
er würde bewegen
wir würden bewegen
ihr würdet bewegen
sie; Sie würden bewegen

Konjunktiv II Futur II
ich würde bewogen; bewegt haben
du würdest bewogen; bewegt haben
er würde bewogen; bewegt haben
wir würden bewogen; bewegt haben
ihr würdet bewogen; bewegt haben
sie; Sie würden bewogen; bewegt haben

der Imperativ
du bewege; beweg


Voorbeelden

  1. Beweg deinen Hintern! Beweg dich!
    Kom' s van je luie kont af!
  2. Bleib und beweg dich, bleib und beweg dich.
    Verdedig en beweeg. Kom op.
  3. Beweg deine Hüfte.
    Gebruik je heupen.
  4. Beweg den Hintern.
    Moven met die hap.
  5. Beweg dich nicht.
    Blijf waar je bent.
  6. Beweg deinen Hintern!
    Maak dat je wegkomt!
  7. Beweg deinen Arsch.
    Maak dat je hier komt.
  8. Beweg dich nicht.
    Blijf gewoon daar.
  9. Beweg deinen Arm.
    Doe je arm omhoog.
  10. Beweg deine Finger.
    Beweeg je vingers.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden