NL: begrenzen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
begrensd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik begrens jij begrenst hij begrenst wij begrenzen jullie begrenzen zij begrenzen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb begrensd jij hebt begrensd hij heeft begrensd wij hebben begrensd jullie hebben begrensd zij hebben begrensd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik begrensde jij begrensde hij begrensde wij begrensden jullie begrensden zij begrensden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had begrensd jij had begrensd hij had begrensd wij hadden begrensd jullie hadden begrensd zij hadden begrensd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal begrenzen jij zult begrenzen hij zal begrenzen wij zullen begrenzen jullie zullen begrenzen zij zullen begrenzen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal begrensd hebben jij zult begrensd hebben hij zal begrensd hebben wij zullen begrensd hebben jullie zullen begrensd hebben zij zullen begrensd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou begrenzen jij zou begrenzen hij zou begrenzen wij zouden begrenzen jullie zouden begrenzen zij zouden begrenzen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou begrensd hebben jij zou begrensd hebben hij zou begrensd hebben wij zouden begrensd hebben jullie zouden begrensd hebben zij zouden begrensd hebben
|
| Gebiedende wijs |
begrens
|
| Aanvoegende wijs |
| begrenze |