Voorbeelden

1. Lassen wir uns überrennen.
   Het land vol laten lopen.
2. Sie könnten dich überrennen.
   Voor die je boven het hoofd groeit.
3. Ich werde die Erde überrennen.
   Ik zal de aarde winnen.
4. Die Wichser überrennen uns gleich.
   Ze stormen zo over ons heen.
5. Ohne Verstärkung würde Moloc uns überrennen.
   Zonder hulp maken we geen kans.
6. Wenn sie uns überrennen, fackeln Sie es ab!
   Als ze doorbreken, steek' t in de fik.
7. Die Briten werden massakriert. Dann überrennen wir die Muslime.
   De Britten in India worden afgeslacht, daarna de moslims.
8. Das nächste Mal überrennen wir sie mit 20-facher Überlegenheit.
   Volgende keer zorgen we dat we 20 keer sterker zijn dan zij.
9. Er wird die Stadt überrennen. Du kannst ihn nicht aufhalten.
   Hij zal deze stad onder de voet lopen, je kan hem niet stoppen.
10. Meine Liga Mitgliederchen, die Zeit ist gekommen die Menscheit zu überrennen.
    Mijn mede leaguee-weegies, de tijd is gekomen dat we de mensheid onderwerpen!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden