NL: zwijmen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezwijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zwijm jij zwijmt hij zwijmt wij zwijmen jullie zwijmen zij zwijmen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezwijmd jij hebt gezwijmd hij heeft gezwijmd wij hebben gezwijmd jullie hebben gezwijmd zij hebben gezwijmd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zwijmde jij zwijmde hij zwijmde wij zwijmden jullie zwijmden zij zwijmden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezwijmd jij had gezwijmd hij had gezwijmd wij hadden gezwijmd jullie hadden gezwijmd zij hadden gezwijmd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zwijmen jij zult zwijmen hij zal zwijmen wij zullen zwijmen jullie zullen zwijmen zij zullen zwijmen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezwijmd hebben jij zult gezwijmd hebben hij zal gezwijmd hebben wij zullen gezwijmd hebben jullie zullen gezwijmd hebben zij zullen gezwijmd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zwijmen jij zou zwijmen hij zou zwijmen wij zouden zwijmen jullie zouden zwijmen zij zouden zwijmen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezwijmd hebben jij zou gezwijmd hebben hij zou gezwijmd hebben wij zouden gezwijmd hebben jullie zouden gezwijmd hebben zij zouden gezwijmd hebben
|
| Gebiedende wijs |
zwijm
|
| Aanvoegende wijs |
| zwijme |
| Gebiedende wijs |
|