NL: zwichten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gezwicht
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zwicht jij zwicht hij zwicht wij zwichten jullie zwichten zij zwichten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezwicht jij hebt gezwicht hij heeft gezwicht wij hebben gezwicht jullie hebben gezwicht zij hebben gezwicht
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zwichtte jij zwichtte hij zwichtte wij zwichtten jullie zwichtten zij zwichtten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezwicht jij had gezwicht hij had gezwicht wij hadden gezwicht jullie hadden gezwicht zij hadden gezwicht
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zwichten jij zult zwichten hij zal zwichten wij zullen zwichten jullie zullen zwichten zij zullen zwichten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezwicht hebben jij zult gezwicht hebben hij zal gezwicht hebben wij zullen gezwicht hebben jullie zullen gezwicht hebben zij zullen gezwicht hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zwichten jij zou zwichten hij zou zwichten wij zouden zwichten jullie zouden zwichten zij zouden zwichten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezwicht hebben jij zou gezwicht hebben hij zou gezwicht hebben wij zouden gezwicht hebben jullie zouden gezwicht hebben zij zouden gezwicht hebben
|
Gebiedende wijs |
zwicht
|
Aanvoegende wijs |
zwichte |