NL: zweven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezweefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zweef jij zweeft hij zweeft wij zweven jullie zweven zij zweven
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezweefd jij hebt gezweefd hij heeft gezweefd wij hebben gezweefd jullie hebben gezweefd zij hebben gezweefd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zweefde jij zweefde hij zweefde wij zweefden jullie zweefden zij zweefden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezweefd jij had gezweefd hij had gezweefd wij hadden gezweefd jullie hadden gezweefd zij hadden gezweefd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zweven jij zult zweven hij zal zweven wij zullen zweven jullie zullen zweven zij zullen zweven
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezweefd hebben jij zult gezweefd hebben hij zal gezweefd hebben wij zullen gezweefd hebben jullie zullen gezweefd hebben zij zullen gezweefd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zweven jij zou zweven hij zou zweven wij zouden zweven jullie zouden zweven zij zouden zweven
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezweefd hebben jij zou gezweefd hebben hij zou gezweefd hebben wij zouden gezweefd hebben jullie zouden gezweefd hebben zij zouden gezweefd hebben
|
| Gebiedende wijs |
zweef
|
| Aanvoegende wijs |
| zweve |