NL: zweren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gezworen
Noot: etteren = zweerde/zwoor de eed afleggen = zwoer
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zweer jij zweert hij zweert wij zweren jullie zweren zij zweren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezworen jij hebt gezworen hij heeft gezworen wij hebben gezworen jullie hebben gezworen zij hebben gezworen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zwoor/zweerde - zwoer jij zwoor/zweerde- zwoer hij zwoor/zweerde - zwoer wij zworen/zweerden - zwoeren jullie zworen/zweerden- zwoeren zij zworen/zweerden - zwoeren
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezworen jij had gezworen hij had gezworen wij hadden gezworen jullie hadden gezworen zij hadden gezworen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zweren jij zult zweren hij zal zweren wij zullen zweren jullie zullen zweren zij zullen zweren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezworen hebben jij zult gezworen hebben hij zal gezworen hebben wij zullen gezworen hebben jullie zullen gezworen hebben zij zullen gezworen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zweren jij zou zweren hij zou zweren wij zouden zweren jullie zouden zweren zij zouden zweren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezworen hebben jij zou gezworen hebben hij zou gezworen hebben wij zouden gezworen hebben jullie zouden gezworen hebben zij zouden gezworen hebben
|
Gebiedende wijs |
zweer
|
Aanvoegende wijs |
zwere |
Gebiedende wijs |
|