NL: zwartrijden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
zwartgereden
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik rijd zwart jij rijdt zwart hij rijdt zwart wij rijden zwart jullie rijden zwart zij rijden zwart
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik zwartrijd dat jij zwartrijdt dat hij zwartrijdt dat wij zwartrijden dat jullie zwartrijden dat zij zwartrijden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb zwartgereden jij hebt zwartgereden hij heeft zwartgereden wij hebben zwartgereden jullie hebben zwartgereden zij hebben zwartgereden
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik reed zwart jij reed zwart hij reed zwart wij reden zwart jullie reden zwart zij reden zwart
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik zwartreed dat jij zwartreed dat hij zwartreed dat wij zwartreden dat jullie zwartreden dat zij zwartreden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had zwartgereden jij had zwartgereden hij had zwartgereden wij hadden zwartgereden jullie hadden zwartgereden zij hadden zwartgereden
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zwartrijden jij zult zwartrijden hij zal zwartrijden wij zullen zwartrijden jullie zullen zwartrijden zij zullen zwartrijden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal zwartgereden hebben jij zult zwartgereden hebben hij zal zwartgereden hebben wij zullen zwartgereden hebben jullie zullen zwartgereden hebben zij zullen zwartgereden hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zwartrijden jij zou zwartrijden hij zou zwartrijden wij zouden zwartrijden jullie zouden zwartrijden zij zouden zwartrijden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou zwartgereden hebben jij zou zwartgereden hebben hij zou zwartgereden hebben wij zouden zwartgereden hebben jullie zouden zwartgereden hebben zij zouden zwartgereden hebben
|
| Gebiedende wijs |
rijd zwart
|
| Aanvoegende wijs |
| zwartrijde |