NL: zonnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezond
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zon jij zont hij zont wij zonnen jullie zonnen zij zonnen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezond jij hebt gezond hij heeft gezond wij hebben gezond jullie hebben gezond zij hebben gezond
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zonde jij zonde hij zonde wij zonden jullie zonden zij zonden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezond jij had gezond hij had gezond wij hadden gezond jullie hadden gezond zij hadden gezond
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zonnen jij zult zonnen hij zal zonnen wij zullen zonnen jullie zullen zonnen zij zullen zonnen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezond hebben jij zult gezond hebben hij zal gezond hebben wij zullen gezond hebben jullie zullen gezond hebben zij zullen gezond hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zonnen jij zou zonnen hij zou zonnen wij zouden zonnen jullie zouden zonnen zij zouden zonnen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezond hebben jij zou gezond hebben hij zou gezond hebben wij zouden gezond hebben jullie zouden gezond hebben zij zouden gezond hebben
|
| Gebiedende wijs |
zon
|
| Aanvoegende wijs |
| zonne |