NL: zondigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezondigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zondig jij zondigt hij zondigt wij zondigen jullie zondigen zij zondigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezondigd jij hebt gezondigd hij heeft gezondigd wij hebben gezondigd jullie hebben gezondigd zij hebben gezondigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zondigde jij zondigde hij zondigde wij zondigden jullie zondigden zij zondigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezondigd jij had gezondigd hij had gezondigd wij hadden gezondigd jullie hadden gezondigd zij hadden gezondigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zondigen jij zult zondigen hij zal zondigen wij zullen zondigen jullie zullen zondigen zij zullen zondigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezondigd hebben jij zult gezondigd hebben hij zal gezondigd hebben wij zullen gezondigd hebben jullie zullen gezondigd hebben zij zullen gezondigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zondigen jij zou zondigen hij zou zondigen wij zouden zondigen jullie zouden zondigen zij zouden zondigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezondigd hebben jij zou gezondigd hebben hij zou gezondigd hebben wij zouden gezondigd hebben jullie zouden gezondigd hebben zij zouden gezondigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
zondig
|
| Aanvoegende wijs |
| zondige |