NL: zoetvijlen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezoetvijld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zoetvijl jij zoetvijlt hij zoetvijlt wij zoetvijlen jullie zoetvijlen zij zoetvijlen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezoetvijld jij hebt gezoetvijld hij heeft gezoetvijld wij hebben gezoetvijld jullie hebben gezoetvijld zij hebben gezoetvijld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zoetvijlde jij zoetvijlde hij zoetvijlde wij zoetvijlden jullie zoetvijlden zij zoetvijlden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezoetvijld jij had gezoetvijld hij had gezoetvijld wij hadden gezoetvijld jullie hadden gezoetvijld zij hadden gezoetvijld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zoetvijlen jij zult zoetvijlen hij zal zoetvijlen wij zullen zoetvijlen jullie zullen zoetvijlen zij zullen zoetvijlen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezoetvijld hebben jij zult gezoetvijld hebben hij zal gezoetvijld hebben wij zullen gezoetvijld hebben jullie zullen gezoetvijld hebben zij zullen gezoetvijld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zoetvijlen jij zou zoetvijlen hij zou zoetvijlen wij zouden zoetvijlen jullie zouden zoetvijlen zij zouden zoetvijlen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezoetvijld hebben jij zou gezoetvijld hebben hij zou gezoetvijld hebben wij zouden gezoetvijld hebben jullie zouden gezoetvijld hebben zij zouden gezoetvijld hebben
|
| Gebiedende wijs |
zoetvijl
|
| Aanvoegende wijs |
| zoetvijle |