NL: zoemen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gezoemd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zoem jij zoemt hij zoemt wij zoemen jullie zoemen zij zoemen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezoemd jij hebt gezoemd hij heeft gezoemd wij hebben gezoemd jullie hebben gezoemd zij hebben gezoemd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zoemde jij zoemde hij zoemde wij zoemden jullie zoemden zij zoemden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezoemd jij had gezoemd hij had gezoemd wij hadden gezoemd jullie hadden gezoemd zij hadden gezoemd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zoemen jij zult zoemen hij zal zoemen wij zullen zoemen jullie zullen zoemen zij zullen zoemen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezoemd hebben jij zult gezoemd hebben hij zal gezoemd hebben wij zullen gezoemd hebben jullie zullen gezoemd hebben zij zullen gezoemd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zoemen jij zou zoemen hij zou zoemen wij zouden zoemen jullie zouden zoemen zij zouden zoemen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezoemd hebben jij zou gezoemd hebben hij zou gezoemd hebben wij zouden gezoemd hebben jullie zouden gezoemd hebben zij zouden gezoemd hebben
|
Gebiedende wijs |
zoem
|
Aanvoegende wijs |
zoeme |