NL: ziekmelden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ziekgemeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik meld ziek jij meldt ziek hij meldt ziek wij melden ziek jullie melden ziek zij melden ziek
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ziekmeld dat jij ziekmeldt dat hij ziekmeldt dat wij ziekmelden dat jullie ziekmelden dat zij ziekmelden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ziekgemeld jij hebt ziekgemeld hij heeft ziekgemeld wij hebben ziekgemeld jullie hebben ziekgemeld zij hebben ziekgemeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik meldde ziek jij meldde ziek hij meldde ziek wij meldden ziek jullie meldden ziek zij meldden ziek
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ziekmeldde dat jij ziekmeldde dat hij ziekmeldde dat wij ziekmeldden dat jullie ziekmeldden dat zij ziekmeldden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ziekgemeld jij had ziekgemeld hij had ziekgemeld wij hadden ziekgemeld jullie hadden ziekgemeld zij hadden ziekgemeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ziekmelden jij zult ziekmelden hij zal ziekmelden wij zullen ziekmelden jullie zullen ziekmelden zij zullen ziekmelden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ziekgemeld hebben jij zult ziekgemeld hebben hij zal ziekgemeld hebben wij zullen ziekgemeld hebben jullie zullen ziekgemeld hebben zij zullen ziekgemeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ziekmelden jij zou ziekmelden hij zou ziekmelden wij zouden ziekmelden jullie zouden ziekmelden zij zouden ziekmelden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ziekgemeld hebben jij zou ziekgemeld hebben hij zou ziekgemeld hebben wij zouden ziekgemeld hebben jullie zouden ziekgemeld hebben zij zouden ziekgemeld hebben
|
Gebiedende wijs |
meld ziek
|
Aanvoegende wijs |
ziekmelde |