NL: zeuren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gezeurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zeur jij zeurt hij zeurt wij zeuren jullie zeuren zij zeuren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezeurd jij hebt gezeurd hij heeft gezeurd wij hebben gezeurd jullie hebben gezeurd zij hebben gezeurd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zeurde jij zeurde hij zeurde wij zeurden jullie zeurden zij zeurden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezeurd jij had gezeurd hij had gezeurd wij hadden gezeurd jullie hadden gezeurd zij hadden gezeurd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zeuren jij zult zeuren hij zal zeuren wij zullen zeuren jullie zullen zeuren zij zullen zeuren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezeurd hebben jij zult gezeurd hebben hij zal gezeurd hebben wij zullen gezeurd hebben jullie zullen gezeurd hebben zij zullen gezeurd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zeuren jij zou zeuren hij zou zeuren wij zouden zeuren jullie zouden zeuren zij zouden zeuren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezeurd hebben jij zou gezeurd hebben hij zou gezeurd hebben wij zouden gezeurd hebben jullie zouden gezeurd hebben zij zouden gezeurd hebben
|
| Gebiedende wijs |
zeur
|
| Aanvoegende wijs |
| zeure |