NL: zegevieren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gezegevierd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zegevier jij zegeviert hij zegeviert wij zegevieren jullie zegevieren zij zegevieren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezegevierd jij hebt gezegevierd hij heeft gezegevierd wij hebben gezegevierd jullie hebben gezegevierd zij hebben gezegevierd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zegevierde jij zegevierde hij zegevierde wij zegevierden jullie zegevierden zij zegevierden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezegevierd jij had gezegevierd hij had gezegevierd wij hadden gezegevierd jullie hadden gezegevierd zij hadden gezegevierd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zegevieren jij zult zegevieren hij zal zegevieren wij zullen zegevieren jullie zullen zegevieren zij zullen zegevieren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezegevierd hebben jij zult gezegevierd hebben hij zal gezegevierd hebben wij zullen gezegevierd hebben jullie zullen gezegevierd hebben zij zullen gezegevierd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zegevieren jij zou zegevieren hij zou zegevieren wij zouden zegevieren jullie zouden zegevieren zij zouden zegevieren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezegevierd hebben jij zou gezegevierd hebben hij zou gezegevierd hebben wij zouden gezegevierd hebben jullie zouden gezegevierd hebben zij zouden gezegevierd hebben
|
Gebiedende wijs |
zegevier
|
Aanvoegende wijs |
zegeviere |