NL: zadelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gezadeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik zadel jij zadelt hij zadelt wij zadelen jullie zadelen zij zadelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gezadeld jij hebt gezadeld hij heeft gezadeld wij hebben gezadeld jullie hebben gezadeld zij hebben gezadeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik zadelde jij zadelde hij zadelde wij zadelden jullie zadelden zij zadelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gezadeld jij had gezadeld hij had gezadeld wij hadden gezadeld jullie hadden gezadeld zij hadden gezadeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal zadelen jij zult zadelen hij zal zadelen wij zullen zadelen jullie zullen zadelen zij zullen zadelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gezadeld hebben jij zult gezadeld hebben hij zal gezadeld hebben wij zullen gezadeld hebben jullie zullen gezadeld hebben zij zullen gezadeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou zadelen jij zou zadelen hij zou zadelen wij zouden zadelen jullie zouden zadelen zij zouden zadelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gezadeld hebben jij zou gezadeld hebben hij zou gezadeld hebben wij zouden gezadeld hebben jullie zouden gezadeld hebben zij zouden gezadeld hebben
|
Gebiedende wijs |
zadel
|
Aanvoegende wijs |
zadele |