NL: wurgen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewurgd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wurg jij wurgt hij wurgt wij wurgen jullie wurgen zij wurgen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewurgd jij hebt gewurgd hij heeft gewurgd wij hebben gewurgd jullie hebben gewurgd zij hebben gewurgd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wurgde jij wurgde hij wurgde wij wurgden jullie wurgden zij wurgden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewurgd jij had gewurgd hij had gewurgd wij hadden gewurgd jullie hadden gewurgd zij hadden gewurgd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wurgen jij zult wurgen hij zal wurgen wij zullen wurgen jullie zullen wurgen zij zullen wurgen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewurgd hebben jij zult gewurgd hebben hij zal gewurgd hebben wij zullen gewurgd hebben jullie zullen gewurgd hebben zij zullen gewurgd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wurgen jij zou wurgen hij zou wurgen wij zouden wurgen jullie zouden wurgen zij zouden wurgen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewurgd hebben jij zou gewurgd hebben hij zou gewurgd hebben wij zouden gewurgd hebben jullie zouden gewurgd hebben zij zouden gewurgd hebben
|
| Gebiedende wijs |
wurg
|
| Aanvoegende wijs |
| wurge |