NL: workshoppen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geworkshopt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik workshop jij workshopt hij workshopt wij workshoppen jullie workshoppen zij workshoppen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geworkshopt jij hebt geworkshopt hij heeft geworkshopt wij hebben geworkshopt jullie hebben geworkshopt zij hebben geworkshopt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik workshopte jij workshopte hij workshopte wij workshopten jullie workshopten zij workshopten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geworkshopt jij had geworkshopt hij had geworkshopt wij hadden geworkshopt jullie hadden geworkshopt zij hadden geworkshopt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal workshoppen jij zult workshoppen hij zal workshoppen wij zullen workshoppen jullie zullen workshoppen zij zullen workshoppen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geworkshopt hebben jij zult geworkshopt hebben hij zal geworkshopt hebben wij zullen geworkshopt hebben jullie zullen geworkshopt hebben zij zullen geworkshopt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou workshoppen jij zou workshoppen hij zou workshoppen wij zouden workshoppen jullie zouden workshoppen zij zouden workshoppen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geworkshopt hebben jij zou geworkshopt hebben hij zou geworkshopt hebben wij zouden geworkshopt hebben jullie zouden geworkshopt hebben zij zouden geworkshopt hebben
|
Gebiedende wijs |
workshop
|
Aanvoegende wijs |
workshoppe |