NL: woelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewoeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik woel jij woelt hij woelt wij woelen jullie woelen zij woelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewoeld jij hebt gewoeld hij heeft gewoeld wij hebben gewoeld jullie hebben gewoeld zij hebben gewoeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik woelde jij woelde hij woelde wij woelden jullie woelden zij woelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewoeld jij had gewoeld hij had gewoeld wij hadden gewoeld jullie hadden gewoeld zij hadden gewoeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal woelen jij zult woelen hij zal woelen wij zullen woelen jullie zullen woelen zij zullen woelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewoeld hebben jij zult gewoeld hebben hij zal gewoeld hebben wij zullen gewoeld hebben jullie zullen gewoeld hebben zij zullen gewoeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou woelen jij zou woelen hij zou woelen wij zouden woelen jullie zouden woelen zij zouden woelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewoeld hebben jij zou gewoeld hebben hij zou gewoeld hebben wij zouden gewoeld hebben jullie zouden gewoeld hebben zij zouden gewoeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
woel
|
| Aanvoegende wijs |
| woele |