NL: wissen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewist
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wis jij wist hij wist wij wissen jullie wissen zij wissen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewist jij hebt gewist hij heeft gewist wij hebben gewist jullie hebben gewist zij hebben gewist
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wiste jij wiste hij wiste wij wisten jullie wisten zij wisten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewist jij had gewist hij had gewist wij hadden gewist jullie hadden gewist zij hadden gewist
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wissen jij zult wissen hij zal wissen wij zullen wissen jullie zullen wissen zij zullen wissen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewist hebben jij zult gewist hebben hij zal gewist hebben wij zullen gewist hebben jullie zullen gewist hebben zij zullen gewist hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wissen jij zou wissen hij zou wissen wij zouden wissen jullie zouden wissen zij zouden wissen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewist hebben jij zou gewist hebben hij zou gewist hebben wij zouden gewist hebben jullie zouden gewist hebben zij zouden gewist hebben
|
| Gebiedende wijs |
wis
|
| Aanvoegende wijs |
| wisse |