NL: wikkelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewikkeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik wikkel jij wikkelt hij wikkelt wij wikkelen jullie wikkelen zij wikkelen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewikkeld jij hebt gewikkeld hij heeft gewikkeld wij hebben gewikkeld jullie hebben gewikkeld zij hebben gewikkeld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik wikkelde jij wikkelde hij wikkelde wij wikkelden jullie wikkelden zij wikkelden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewikkeld jij had gewikkeld hij had gewikkeld wij hadden gewikkeld jullie hadden gewikkeld zij hadden gewikkeld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wikkelen jij zult wikkelen hij zal wikkelen wij zullen wikkelen jullie zullen wikkelen zij zullen wikkelen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewikkeld hebben jij zult gewikkeld hebben hij zal gewikkeld hebben wij zullen gewikkeld hebben jullie zullen gewikkeld hebben zij zullen gewikkeld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wikkelen jij zou wikkelen hij zou wikkelen wij zouden wikkelen jullie zouden wikkelen zij zouden wikkelen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewikkeld hebben jij zou gewikkeld hebben hij zou gewikkeld hebben wij zouden gewikkeld hebben jullie zouden gewikkeld hebben zij zouden gewikkeld hebben
|
| Gebiedende wijs |
wikkel
|
| Aanvoegende wijs |
| wikkele |