Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: wiebelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gewiebeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik wiebel
jij wiebelt
hij wiebelt
wij wiebelen
jullie wiebelen
zij wiebelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gewiebeld
jij hebt gewiebeld
hij heeft gewiebeld
wij hebben gewiebeld
jullie hebben gewiebeld
zij hebben gewiebeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik wiebelde
jij wiebelde
hij wiebelde
wij wiebelden
jullie wiebelden
zij wiebelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gewiebeld
jij had gewiebeld
hij had gewiebeld
wij hadden gewiebeld
jullie hadden gewiebeld
zij hadden gewiebeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal wiebelen
jij zult wiebelen
hij zal wiebelen
wij zullen wiebelen
jullie zullen wiebelen
zij zullen wiebelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gewiebeld hebben
jij zult gewiebeld hebben
hij zal gewiebeld hebben
wij zullen gewiebeld hebben
jullie zullen gewiebeld hebben
zij zullen gewiebeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou wiebelen
jij zou wiebelen
hij zou wiebelen
wij zouden wiebelen
jullie zouden wiebelen
zij zouden wiebelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gewiebeld hebben
jij zou gewiebeld hebben
hij zou gewiebeld hebben
wij zouden gewiebeld hebben
jullie zouden gewiebeld hebben
zij zouden gewiebeld hebben

Gebiedende wijs
wiebel

Aanvoegende wijs
wiebele

Voorbeelden

  1. Wiebel met uw tenen.
    Wiggle your toes.
  2. Roy, wiebel je tenen.
    Roy, wiggle your toes.
  3. Wiebel met je vingers.
    Wiggle your fingers.
  4. Wiebel eens wat sneller.
    Wiggle a little harder.
  5. Emily, wiebel met je tenen.
    Emily, wiggle your toes!
  6. Dat komt door zonnevlekken, de wiebel van de aarde.
    It has to do with sunspots, the wobble of the Earth.
  7. De wielen wiebelen.
    The wheels wobble.
  8. Bobby Brisco, niet wiebelen.
    Bobby Brisco, sit down in your chair.
  9. Maar hij bleef maar wiebelen.
    But he just kept on wiggling.
  10. Je ziet Guy' s tenen wiebelen...
    So you 'd see Guy 's toes twitching...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden