NL: westelijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gewestelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik westelijk jij westelijkt hij westelijkt wij westelijken jullie westelijken zij westelijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gewestelijkt jij hebt gewestelijkt hij heeft gewestelijkt wij hebben gewestelijkt jullie hebben gewestelijkt zij hebben gewestelijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik westelijkte jij westelijkte hij westelijkte wij westelijkten jullie westelijkten zij westelijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gewestelijkt jij had gewestelijkt hij had gewestelijkt wij hadden gewestelijkt jullie hadden gewestelijkt zij hadden gewestelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal westelijken jij zult westelijken hij zal westelijken wij zullen westelijken jullie zullen westelijken zij zullen westelijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gewestelijkt hebben jij zult gewestelijkt hebben hij zal gewestelijkt hebben wij zullen gewestelijkt hebben jullie zullen gewestelijkt hebben zij zullen gewestelijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou westelijken jij zou westelijken hij zou westelijken wij zouden westelijken jullie zouden westelijken zij zouden westelijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gewestelijkt hebben jij zou gewestelijkt hebben hij zou gewestelijkt hebben wij zouden gewestelijkt hebben jullie zouden gewestelijkt hebben zij zouden gewestelijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
westelijk
|
| Aanvoegende wijs |
| westelijke |