NL: wenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geweend
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ween jij weent hij weent wij wenen jullie wenen zij wenen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geweend jij hebt geweend hij heeft geweend wij hebben geweend jullie hebben geweend zij hebben geweend
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik weende jij weende hij weende wij weenden jullie weenden zij weenden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geweend jij had geweend hij had geweend wij hadden geweend jullie hadden geweend zij hadden geweend
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal wenen jij zult wenen hij zal wenen wij zullen wenen jullie zullen wenen zij zullen wenen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geweend hebben jij zult geweend hebben hij zal geweend hebben wij zullen geweend hebben jullie zullen geweend hebben zij zullen geweend hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou wenen jij zou wenen hij zou wenen wij zouden wenen jullie zouden wenen zij zouden wenen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geweend hebben jij zou geweend hebben hij zou geweend hebben wij zouden geweend hebben jullie zouden geweend hebben zij zouden geweend hebben
|
Gebiedende wijs |
ween
|
Aanvoegende wijs |
wene |